Moerasbever

De moerasbever leeft meestal in paren en vormt soms grotere kolonies. Ze leven langs rivieroevers, afwateringssystemen, moerassen en oevers van meren.

De moerasbever is aangepast aan het leven in het water: zijn ogen zitten hoog op zijn kop, zodat hij ook kan zien als hij zwemt. Hij heeft zwemvliezen en zijn ondervacht is waterafstotend nadat deze is ingesmeerd met olie uit de mondklieren.

De bever heeft twee vetklieren bij zijn bek die olie kunnen afscheiden. De olie wordt eerst op de voorpoten gesmeerd en dan in de vacht gewreven om deze vet en waterafstotend te maken.
Om bovenstaande redenen is het dier een goede zwemmer en kan het tot 5 minuten onder water blijven tijdens zijn jacht op waterplanten.

De zoogtepels van het vrouwtje zijn langs de zijkant naar achteren geplaatst, waardoor de baby's er gemakkelijker bij kunnen en zelfs kunnen zuigen als ze zwemt.

De moerasbever heeft lange, ruwe dekharen die de zachte, fluweelachtige ondervacht verbergen. De ondervacht wordt door bonthandelaren Nutria genoemd - wat ook de bijnaam van de moerasbever is.

De moerasbever zit vaak en ontdoet zijn vacht van vuil en parasieten.

  • Oorsprongsgebied: Zuid-Amerika
  • Populatie: De bever werd bejaagd om zijn zachte vacht en was in de jaren 1900 in het wild bijna uitgestorven. In 1931 werd de jacht tijdelijk verboden en kon de moerasbever overleven. Tegenwoordig komt de moerasbever heel veel voor.
  • Gewicht: 7-9kg
  • Lichaamslengte: 43-64 centimeter. Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes.
  • Halslengte: 22-43 centimeter
  • Geslachtsrijpheid: Vanaf een leeftijd van 6-8 maanden
  • Dracht: Ongeveer 130 dagen
  • Aantal kuikens: 3-5 kuikens per nest. Heeft tot 3 nesten per jaar.
  • Voedsel: Waterplanten, maar ook weekdieren zoals slakken en mosselen.
  • Levensduur: Ongeveer vijf jaar of minder in het wild.
  • Latijnse naam: Myocastor coypus